Hmmmmmmmmmmm.
Op mijn verjaardag kreeg ik eens de nieuwste biografie van Johnny Cash. Dit boek lag twee maanden op mijn nachtkastje te wachten, ik moest eerst iets anders uitlezen, maar daarna heb ik het verslonden. Boeiend om muziek die ik al lang heb beluisterd nu in context te kunnen plaatsen. Een bekende stem krijgt een ‘gezicht’ en komt op papier tot leven.
Fascinerend om eindelijk een kijkje in de keuken te krijgen bij het ontstaan van de laatste American Recordings platen. Maar ook interessant om juist het beginwerk te ontdekken, waarmee Cash de wereld veroverde, vanuit Memphis, samen met Elvis. Elvis was iets jonger, en had al een platencontract bij Sun Records, iets wat Cash bewonderde maar wat hem ook een gevoel van haast bezorgde. Maar zoveel stelde het nog niet voor. Elvis speelde ergens in de buurt, bij de opening van een nieuwe apotheek, op een vrachtauto, hij had nog maar twee nummers op zijn repertoire, dus herhaalde hij deze steeds: That’s All Right en Blue Moon of Kentucky. Ook Cash had nog niet veel eigen nummers. Maar net als Dylan had hij een neus voor goed materiaal. Hij maakte met een paar wijzigingen van Gordon Jenkins’ Crescent City Blues zijn eigen Folsom Prison Blues. Mooi om die teksten naast elkaar te kunnen leggen en zo het ontstaan te kunnen volgen. De hits die we nu kennen, werden vaak op slechts één dag opgenomen, en daarna gingen de aspirant muzikanten weer aan het werk als automonteur. De biografie staat ook vol met persoonlijke zaken. Cash was verliefd op Billie Jean, de weduwe van Hank Williams (die biografie las ik vorig jaar) en de mooiste vrouw in countrymuziek land, maar zij wees hem af. Ze wilde niet weer zo’n gebruiker. Het leven van Hank is overigens onlangs verfilmd, I saw the light, ik ben benieuwd.
Over kijken gesproken, wat een voorrecht om als hedendaagse lezer met behulp van internet meteen de beschreven scènes, optredens en interviews te kunnen opzoeken! Peter Seeger’s Rainbow Request bijvoorbeeld. In een huiselijke sfeer met de koffiepot op tafel en banjo’s en gitaren op schoot, praten en zingen Peter Seeger, Johnny Cash en June. Cash is hier zeer mager en kan door zijn overmatig gebruik amper stil zitten, maar hij zingt fantastisch. June lijkt af en toe wat bezorgd toe te kijken. Seeger kijkt op een manier die wil zeggen: deze man nodig ik nooit meer uit. Zo stel ik me de strenge vader van Cash voor. Op You Tube zijn ook beelden te vinden van de concerten in San Quentin uit 1969, maar niet van Folsom Prison een jaar eerder. Een mooie reden om nog eens te kijken naar de film Walk the Line, met Joaquin Phoenix en Reese Witherspoon.
Phoenix, vaak gevaarlijk, bezeten, onberekenbaar, zoals in The Master, The Immigrant en Irrational Man, maar ook, zoals in Her, heel lief, als gevoelige brievenschrijver die verliefd wordt op de stem van zijn Operation System, zijn OS, is een ideale Cash. En hij kan zíngen. Walk the Line begint in de gevangenis van Folsom. Vlak voordat Cash op moet, het ‘boom-chicka-boom’ van de band is al te horen op de achtergrond, net als de joelende gevangen, roept het zien van een zaagmachine bij Cash de herinneringen aan zijn jeugd op. De dood van zijn oudere broer Jack, waar hij zo tegen op keek, speelde daarin zo’n grote rol. We zien hoe de jonge Cash, na het tragische ongeluk van zijn bewonderde broer, vlucht in de muziek, gesteund door zijn moeder, misprezen door zijn vader. Later heeft hij zelf een gezin en, met zijn vrouw en kinderen op de achtergrond, zingt hij voor het eerst met zijn band, Folsom Prison Blues, aarzelend in het begin (‘I hear the train a comin’), en dan steeds zekerder, zoals dat gaat in films. Platenbaas Sam Philips was niet meteen onder de indruk: ‘gospels verkopen niet’, maar, dan slaat de vonk toch over. Phoenix is overtuigend als Cash met meerdere gezichten: introvert, verlegen, stoer en onder invloed onberekenbaar en zelfdestructief.
Reese Witherspoon won een Oscar voor haar vertolking van June. Een groot deel van de film gaat over Johnny’s verwoede pogingen om haar te veroveren. Als ze dan eindelijk ja zegt, op het podium, eindigt de film.
Na het lezen van de biografie weet ik nu hoe het daarna verder ging. In de jaren ’70 en ’80 was Cash een superster, zonder zich muzikaal te ontwikkelen. Hij hield zich bezig met televisieshows, religie, huizen en grondbezit, en drugs. Hij kon moeilijk nee zeggen, en liet zich de kritiekloze bewondering wellicht iets teveel aanleunen. Maar waar Elvis zich omringde met zijn Memphis-maffia vrienden, had Cash met June een gelijkgestemde ziel als partner. Hun duetten overtuigen nog steeds! En gelukkig was er die magische wederopstanding met de laatste platen die Cash met Rick Rubin maakte. Het boek nuanceert zijn stoere, rebelse imago. Zo vermeed hij het liefst ruzies en boog hij voor de studiobazen van zijn televisieshow. The Man in Black maakte tegen zijn zin een circusprogramma en zong I Walk the Line, met op zijn arm…een chimpansee.
Bijna tien jaar later nadat ik bovenstaande schreef, bekeek ik voor het eerst de ‘deleted scènes’ op de dvd. Ik dacht na over dat tot leven wekken van bekende figuren in films en biografieën. Zijn die levens eigenlijk niet per definitie uitgewist? Phoenix heeft Cash een krachtig uiterlijk gegeven, zo leeft hij voort. Maar, toen kwam de videoclip Hurt, met de zanger als breekbare oude man, zo wil je je stoere Cash (middelvinger op t-shirts) eigenlijk niet zien. In drie minuten flitst zijn leven voorbij: What have i become? (en hij speelt ook nog luchtpiano). Een laatste publieke optreden is op internet te vinden, de breekbare zanger, zingt zittend zijn beroemde hits.
De toon van Cash in zijn autobiografie, geschreven door ghostwriter Patrick Carr is misschien iets te precies: I bristled. “I don’t know what’s so funny, but I don’t like to be laughed at!” “Oh, Cash, you are a funny man,” said Ed…Al die details en dialogen. Zou hij zich dat echt allemaal zo keurig herinnerd hebben? Er ontstaat een beeld en zo krijgt de geportretteerde een gewenst leven, dat door historici bekritiseerd wordt. Acteur Tom Hulce liet Mozart hysterisch lachen in Amadeus, waardoor Salieri de redelijkheid zelve werd!
De echte Johnny Cash is natuurlijk te vinden in zijn ‘songs’, waarin hij ‘disapeared’. En dan helemaal in de liedjes die hij opnam voor eigen gebruik, gewoon thuis. Platenmaatschappij Sony bracht Personal File na de dood van Cash uit, een intiem, persoonlijk document. De zanger vertelt tussen de liedjes anekdotes, als een soort dagboek en zingt ontspannen voor zichzelf: Have Thine Own Way Lord.